Eind jaren 60 tekenden zich, in een tijdsgeest van nieuwe individuele vrijheden, de eerste contouren van de informatiemaatschappij af. Nieuwe beeld- en geluidstechnieken deden hun intrede, nieuwe communicatievormen werden gemeengoed en de informatietechnologie stond aan de vooravond van zijn enorme ontwikkeling.
Een samenspel van ontwikkelingen dat er toe leidde dat er bij de herzieningen van de grondwet in 1983, in artikel 10 het grondrecht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer werd geherformuleerd; jouw fundamentele vrijheid om ongehinderd, alleen of met anderen, ergens onbespied en onbewaakt te kunnen vertoeven en een wettelijk geregelde bescherming van informatie die naar jou persoonlijk herleidbaar is.
Dit recht op privacy werd toen een belangrijk grondrecht gevonden en in de memorie van toelichting op artikel 10 lezen we dan ook “Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt in onze samenleving thans terecht beschouwd als een essentiële voorwaarde voor een menswaardig bestaan en als een van de grondslagen van onze rechtsorde”.
Fast forward naar het heden….
Eric Schmidt van Google zei in 2009 al “If you have something that you don't want anyone to know, maybe you shouldn't be doing it in the first place.” En ook wanneer vandaag de dag aan de borreltafel het begrip privacy ter sprake komt, hoor je ook nogal eens makkelijk zeggen “Ik heb niets te verbergen, over mij mogen ze alles weten”. Deze uitspraken baseren zich op de klaarblijkelijke aanname dat je iets te verbergen moet hebben om je recht op privacy uit te willen oefenen. Hoe dom is dat?
Het recht op privacy is het fundamentele recht om zelf te kunnen kiezen welke activiteiten, omstandigheden en persoonlijke informatie je deelt met anderen. Iets waar we allemaal dagelijks keuzes in maken, zonder ons daar schuldig over te hoeven voelen.
Wanneer je er voor kiest om iets niet te delen, verberg je inderdaad iets, dat klopt en dat is niet verkeerd, maar een absolute randvoorwaarde voor maatschappelijke en sociale interactie. Als we al onze activiteiten in de publieke ruimte uitvoerden, zaten we al snel op het politiebureau en als we tegen iedereen alles zouden zeggen wat we denken, werd het leven al heel snel erg gecompliceerd.
Wat je wel met anderen deelt, hoort je eigen keuze te zijn en hangt sterk af van met wie je het deelt en voor welk doel. Je deelt met je naasten in de privésfeer andere zaken dan met je baas en als je bij het openen van een bankrekening je geboortedatum afgeeft, verwacht je niet direct de bankmedewerker op je volgende verjaardag.
Door de ontwikkelingen in de informatietechnologie zijn er met betrekking tot dat laatste, de vrije keuze om te delen, grote problemen ontstaan. Om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer, worden we min of meer gedwongen grote hoeveelheden informatie over vrijwel alle aspecten van ons leven af te staan aan overheid en bedrijven. Probeer maar eens een regulier leven te leiden zonder bankrekening, ziektekostenverzekering of telefoon.
Daarnaast is er de druk uit de omgeving om social media te gebruiken voor onze sociale contacten en netwerken. We delen, gewild of ongewild, grote hoeveelheden informatie die, wanneer gecombineerd, ons leven tot een open boek maken. Of zoals de Amerikaanse hoogleraar Eben Moglen het omschreef “De dans van onze gedachten, waar wij ons niet van bewust zijn, verdwijnt in een machine die nooit vergeet”.
Wanneer we, vrijwillig of gedwongen, informatie toevertrouwen aan de overheid of aan bedrijven, veronderstellen we een zekere integriteit van deze partijen; dat ze zich aan de wet houden en zorgvuldig met onze informatie omgaan. Op dit moment worden we dan ook in enige mate beschermd door wetgeving en een democratische overheid. Maar wie zegt ons wie de volgende verkiezingen wint? Hoe zal de EU er in de toekomst uit zien? Hoe succesvol zal de lobby vanuit de informatie-industrie uiteindelijk zijn in het laten verruimen van privacy wetgeving?
Eind 1939 had niemand in Nederland in zijn volle glorie voorzien hoe de maatschappij er de volgende vijf jaar uit zouden gaan zien. Wie had voorzien dat onze voortreffelijk georganiseerde persoonsregistratie, in combinatie met de eerste mogelijkheden voor geautomatiseerde verwerking, het de nieuwe machthebber erg eenvoudig zou maken om mensen op te sporen; mensen die tot 1940 niets te verbergen hadden. En door in 1941 ook nog een zeer geavanceerd persoonsbewijs aan de persoonsregistratie te koppelen, werden de mogelijkheden tot verzet tegen de nieuwe machthebber ernstig bemoeilijkt.
Toen waren het basis persoonsgegevens, nu leven we in een maatschappij waarin de overheid en bedrijven met een beperkte inspanning vrijwel alles over ons kunnen weten; onze inkomsten, aankopen, opleidingen, voorkeuren, communicaties, werkgevers, schulden, lidmaatschappen, bezittingen, locaties, sociale contacten, interesses, gezondheid, reisbewegingen en wat al niet meer. Een situatie die ons kwetsbaar heeft gemaakt en die ons in belangrijke mate de mogelijkheden tot verzet tegen een eventuele toekomstige ondemocratische overheid heeft ontnomen.
Kortom, de aankomende aanscherpingen van de wetgeving ter bescherming van onze persoonsgegevens zijn welkomer dan ooit en wellicht nog belangrijker dan je al gedacht had. Wat ons als burger nu nog te doen staat is uit alle macht zorg blijven dragen voor een integere, democratische overheid, ook in de toekomst. Anders zijn we verloren.
Blijf alert, deel zorgvuldig en stem wijs!